In 2011 is het tweehonderd jaar geleden dat Domingo Sarmiento werd geboren, president van Argentinië van 1868 tot 1874, een politieke figuur die soms wordt gevierd als de architect van de Argentijnse natie; hij wordt ook gezien als een liberale intellectueel, een voorstander van volksonderwijs, een schrijver met een aanzienlijk talent, en als “waarschijnlijk de meest gelezen en invloedrijke historicus van de 19e eeuw.”Waarschijnlijk de meest gelezen en invloedrijke historicus van de 19e eeuw.”
Toch was Sarmiento ook een door en door racist die vond dat de inheemse bevolking van zijn land moest worden geëlimineerd – en toen hij aan de macht was nam hij stappen om ervoor te zorgen dat dit gebeurde. In het noorden, in de oorlog tegen de Guaraní-indianen van Paraguay in de jaren 1860, en in het zuiden, tegen de Araucanische en Pampa-indianen in de jaren 1870 en 1880, was Sarmiento de intellectuele auteur van een uitroeiingsoorlog over verschillende decennia, die het huidige Argentinië heeft achtergelaten met een erfenis van liberale hypocrisie en een gevoel van blijvend onrecht.
Natuurlijk kan men aanvoeren, en dat gebeurt ook vaak, dat Sarmiento een man van zijn tijd was, niet beter en niet slechter dan vele anderen. Toch is dat niet helemaal goed genoeg.
Sarmiento overlapte tijdens zijn jaren in Chili met Simón Rodríguez, de leraar van Bolívar die ook een groot pedagoog was. Rodríguez was een hartstochtelijk voorstander van het onderwijzen van Indianen, niet van het uitroeien ervan. En Lucio Mansilla, ongeveer 20 jaar jonger dan Sarmiento, die in 1867 een reis maakte door het land van de Ranqueles, vond hen interessant en intelligent, en in vele opzichten bewonderenswaardig. Hij riep niet op hen uit te roeien. Juan Bautista Alberdi, slechts één jaar ouder dan Sarmiento, dacht dat er geen rampzaliger misdaad bestond dan een oorlog tegen de Indianen gevolgd door Europese immigratie.
De lofrede op Sarmiento
Jarenlang begon de Argentijnse schooldag met een “Hymne aan Sarmiento,” een lied dat verwijst naar de voormalige president als “de grootste van de groten”. Hij wordt geprezen als de grondlegger van het Argentijnse liberalisme en de ruggengraat van de Radicale Partij. Op de honderdste verjaardag van zijn dood in 1988 financierde de Argentijnse regering twee feestelijke conferenties in de Verenigde Staten, een in Harvard en de andere in Berkeley.
De papers op deze conferenties werden later gepubliceerd, en de meeste contribuanten waren heel tevreden met het herhalen van argumenten die uitlegden wat een geweldige figuur Sarmiento was geweest. Velen van hen waren Noord-Amerikanen, en men zou de gedachte kunnen wagen dat Amerikanen, net als Argentijnen, van oudsher tamelijk onbezorgd zijn over hun eigen geschiedenis als uitroeiers van Indianen.
Een van de deelnemers aan het Harvard-panel, Kristine Jones, ging echter specifiek in op Sarmiento’s “Indianenbeleid”. Zij merkte op dat “de tegenstrijdigheid tussen het beeld van Sarmiento als een progressieve staatsman, en de harde staat van dienst van de militaire verovering van de Indianen onder zijn regering, geen prettig onderwerp is om aan te snijden ter gelegenheid van een honderdjarige herdenking”. Maar, tot haar eer, deed ze precies dat.
Sarmiento de Racist
De klassieke uitspraak over inheemse volken van Sarmiento werd geschreven toen hij in 1844 in ballingschap in Chili verbleef. Hij nam deel aan een debat met José Lastarría, een Chileense schrijver, over de erfenis van Spanje:
“We moeten eerlijk zijn tegenover de Spanjaarden,” schreef hij, “door een wild volk uit te roeien waarvan zij het grondgebied gingen bezetten, deden zij slechts wat alle beschaafde mensen met wilden hebben gedaan, wat kolonisatie bewust of onbewust deed: absorberen, vernietigen uitroeien.”
Sarmiento’s verdere opmerkingen zijn nog onthullender: “Voor ons,” schreef hij, “zijn Colo Colo, Lautaro en Caupolicán (de vroege Indiaanse tegenstanders van de Spanjaarden in Chili), ondanks de beschaafde en nobele manieren die ze kregen van Ercilla (de dichter uit de 16e eeuw), niets meer dan weerzinwekkende Indianen die we zouden hebben opgehangen, en die we vandaag nog zouden ophangen als de Araucaniërs een oorlog tegen Chili zouden beginnen.”
Er was een oorlog van de Chileense blanke kolonisten tegen de Mapuches van de Araucanië in de jaren 1860 en 1870, en Sarmiento heeft zijn eigen aandeel in de intellectuele verantwoordelijkheid daarvoor.
Toch hebben gedurende het grootste deel van de afgelopen anderhalve eeuw maar weinig mensen een slecht woord over voor Sarmiento gehad. Hij werd gezien als vertegenwoordiger van alles wat goed en fatsoenlijk was in de geschiedenis en het nationale leven van Argentinië, een positivist en een legendarische promotor van het onderwijs.
In het Latijns-Amerika van vandaag, in de 21e eeuw, waar de inheemse volken na eeuwen van onverschilligheid en verwaarlozing een belangrijke politieke rol zijn gaan spelen in landen als Ecuador en Bolivia, en daarbuiten, is het echter moeilijk gebleken voor Argentinië om onaangetast te blijven door deze ontwikkeling.
Eindelijk een herziening van de geschiedenis
Tijdens de laatste tien jaar van de Kirchner-regering, met de herziening van de meer recente geschiedenis van de “Vuile Oorlog” (1976-1983), waarin de regering 30.000 mensen “liet verdwijnen”, hebben velen het opportuun geacht om ook de geschiedenis van de overlevende Indianen opnieuw te bekijken en te herstellen. Plotseling worden de standbeelden van generaal Julio Roca beklad. President van 1880 tot 1886 (en van 1898 tot 1904), was Roca het leidende genie van de zogenaamde “Verovering van de Woestijn”, de naam die de genocidale oorlog tegen de Indianen van 1879 tot 1884 verhulde. Vandaag de dag zijn zijn standbeelden beklad met rode verf met het woord “Genocida” eroverheen gekrabbeld.
In een dergelijk klimaat zal het niet lang duren voordat kolonel Sarmiento een soortgelijke behandeling krijgt. Sterker nog, dat werk is al begonnen. Hoe kun je “een vader van de natie” hebben die ook een uitroeier van Indianen is? De weg werd gebaand door Raúl Scalabrini Ortiz in de jaren 1960, en hij werd gevolgd door de criticus, wijlen David Viñas (die eerder dit jaar in maart overleed). In 1982 hekelde Viñas “het zwijgen” in Argentinië over de uitroeiing van de Indianen, en schreef hij over de implicaties daarvan voor de aanhangers van de liberale traditie. Zij waren schuldig, schreef hij, aan “daden van ijzingwekkende onderdrukking”.
De ‘verdwenenen’ van 1879
Viñas was de meest verzengende criticus van de Sarmiento-traditie in het nationale leven geworden, hoewel hij zijn kritiek uitbreidde tot vele andere schrijvers uit de Sarmiento-periode. Nadat hij een zoon en een dochter had verloren in de “Vuile Oorlog” – ze werden ontvoerd en vermoord – stelde hij een ongemakkelijke vraag. “Zouden de Indianen niet “de verdwenenen” van 1879 zijn?”
“Als we kijken naar onze canonieke historici,” schreef Viñas met aanhoudende woede, “kunnen we ons afvragen: Hebben zij iets gezegd over dat zwijgen, of hebben zij meegewerkt aan het uitwissen van de sporen die al dat geweld heeft achtergelaten? Hebben deze professionele historici niet geschreeuwd: waren zij schor of waren zij medeplichtig?
“Waarom spreken wij nooit over de Indianen in Argentinië? Wat betekent het dat de Indianen van het toneel zijn verdrongen, gedegradeerd tot etnologie en folklore, of, nog triester, tot toerisme en stukjes lokale kleur in de pers.”