Metalen worden vaak onderverdeeld in:
-
ferrometalen, waar ijzer in zit (bijvoorbeeld zacht staal, koolstofstaal en gietijzer)
-
non-ferrometalen, waar geen ijzer in zit (bijvoorbeeld koper, aluminium, tin en lood).
Mensen begonnen meer dan 6000 jaar geleden voor het eerst dingen van metaal te maken, toen ze ontdekten hoe ze koper uit het erts konden halen. Vervolgens leerden ze hoe ze een hardere legering konden maken, brons, door tin aan het koper toe te voegen. Ongeveer 3000 jaar geleden ontdekten zij ijzer. Door kleine hoeveelheden koolstof aan ijzer toe te voegen, ontdekten zij dat zij een bijzonder nuttige legering konden maken – staal.
Dus zijn technologen en ontwerpers al vele millennia op de hoogte van zuivere metalen en legeringen, en hebben zij deze ook gebruikt. Zij hebben echter pas vrij recent de atomaire structuur van metalen begrepen. Tegenwoordig kennen wij ongeveer 100 zuivere metalen en een groot aantal legeringen, die alle een groot aantal eigenschappen bezitten. De metalen die je op school het meest zult gebruiken zijn:
-
aluminiumlegering
-
koper
-
messing
-
zilver
-
mild staal
-
koolstofstaal
De eerste fase in het maken van metalen is het delven van het erts-dragend gesteente. Soms zijn enorme hoeveelheden erts nodig om een kleine hoeveelheid metaal te maken – het meeste koper, bijvoorbeeld, bestaat in sulfide-ertsen die slechts 0,25% koper bevatten. Het metaal moet dan uit het gesteente worden gewonnen met behulp van ovens en elektrolytische processen. Tenslotte moet het metaal, voordat het kan worden gebruikt, vaak nog een bewerking ondergaan. Zo moet “blisterkoper” met een zuiverheidsgraad van 98%, dat door smelten en verkleinen is verkregen, vervolgens worden “geëlektrorefineerd” om koper met een zuiverheidsgraad van 99,99% te verkrijgen.