Graham Hancock is een vermetele autodidact die gelooft dat lang voor het oude Mesopotamië, Babylonië en Egypte er een nog glorieuzere beschaving bestond. Een die zo grondig werd weggevaagd door een komeetinslag zo’n 12.000 jaar geleden dat bijna alle bewijs van haar bestaan verdween, en slechts de zwakste sporen naliet, waaronder, denkt Hancock, een cryptische waarschuwing dat zo’n hemelse catastrofe ons zou kunnen overkomen. Dit alles is verweven in een verhaal getiteld Magicians of the Gods (Thomas Dunne Books, 2015). Ik heb geluisterd naar de audio-editie, voorgelezen door de auteur, wiens Britse accent en ademloze, onthullende verteltrant meeslepend zijn. Maar is het waar? Ik ben sceptisch.

Ten eerste, hoe verwoestend een buitenaardse inslag ook mag zijn, moeten we geloven dat na eeuwen van bloei elk laatste stuk gereedschap, potscherf, kledingstuk, en, vermoedelijk van een geavanceerde beschaving, schrift, metallurgie en andere technologieën – om nog maar te zwijgen van afval – is uitgewist? Onvoorstelbaar.

Daarnaast is Hancock’s inslaghypothese afkomstig van wetenschappers die deze in 2007 voor het eerst voorstelden als verklaring voor het uitsterven van de Noord-Amerikaanse megafaunal rond die tijd, en er is een hevig wetenschappelijk debat over gevoerd. Het is er niet goed mee afgelopen. Niet alleen zijn er nergens ter wereld inslagkraters te vinden waarvan is vastgesteld dat ze zich rond die tijd hebben voorgedaan, ook de radiokoolstofdatering van de laag koolstof, roet, houtskool, nanodiamanten, microsferen en iridium, waarvan wordt beweerd dat ze het resultaat zijn van deze catastrofale gebeurtenis, varieert sterk voor en na het uitsterven van de megafaunal, en wel van 14.000 tot 10.000 jaar geleden. Hoewel 37 zoogdiergeslachten uitstierven in Noord-Amerika (terwijl de meeste andere soorten overleefden en floreerden), stierven in dezelfde periode 52 zoogdiergeslachten uit in Zuid-Amerika, vermoedelijk niet veroorzaakt door de inslag. Deze uitstervingen vielen in feite samen met de komst van de mens, waarmee de meer algemeen geaccepteerde overbejaging-hypothese wordt ondersteund.

Ten derde baseert Hancock zijn zaak voornamelijk op het argument van onwetendheid (omdat wetenschappers X niet kunnen verklaren, is Y een legitieme theorie) of het argument van persoonlijk ongeloof (omdat ik X niet kan verklaren, is mijn Y theorie geldig). Dit is het soort “God van de kloven” redenering dat creationisten gebruiken, alleen in Hancock’s geval zijn de goden de “tovenaars” die ons de beschaving hebben gebracht. Het probleem hier is tweeledig: (1) wetenschappers hebben goede verklaringen voor de X-en van Hancock (bijvoorbeeld de piramiden, de Grote Sfinx), ook al zijn ze het niet helemaal met elkaar eens, en (2) uiteindelijk moet iemands theorie berusten op positief bewijs ten gunste ervan, niet alleen op negatief bewijs tegen geaccepteerde theorieën.

Hancock’s grootste X is Göbekli Tepe in Turkije, met zijn megalithische, T-vormige stenen pilaren van zeven tot tien ton, gehakt en opgehaald uit kalksteengroeves en gedateerd op ongeveer 11.000 jaar geleden, toen de mens leefde als jager-verzamelaar zonder, vermoedelijk, de know-how, vaardigheden en arbeid om ze te produceren. Ergo, concludeert Hancock, “het zou op zijn minst betekenen dat een tot nu toe onbekend en ongeïdentificeerd volk ergens op de wereld, alle kunsten en attributen van een hoge beschaving al meer dan twaalfduizend jaar geleden in de diepten van de laatste ijstijd onder de knie had en afgezanten over de wereld had uitgezonden om de voordelen van hun kennis te verspreiden”. Dit klinkt romantisch, maar het is de onverdraagzaamheid van lage verwachtingen. Wie kan zeggen waar jager-verzamelaars wel of niet toe in staat zijn? Bovendien was Göbekli Tepe een ceremoniële religieuze plaats, geen stad – er is geen bewijs dat daar iemand heeft gewoond. Bovendien zijn er geen gedomesticeerde dierenbotten, geen metalen werktuigen, geen inscripties of schrift, en zelfs geen aardewerk – allemaal producten die veel latere “hoge beschavingen” voortbrachten.

Ten vierde heeft Hancock tientallen jaren besteed aan zijn visionaire zoektocht om de wijzen te vinden die ons de beschaving brachten. Toch hebben tientallen jaren van zoeken niet genoeg bewijs opgeleverd om archeologen ervan te overtuigen dat de standaard tijdlijn van de menselijke geschiedenis ingrijpend moet worden herzien. Hancock’s aanklacht is dat de wetenschap vastzit in een uniformitair model van langzame, geleidelijke verandering en dus geen catastrofale verklaring kan accepteren.

Niet waar. Van de oorsprong van het universum (oerknal), tot de oorsprong van de maan (grote botsing), tot de oorsprong van maankraters (meteoorinslagen), tot de ondergang van de dinosauriërs (inslag van asteroïden), tot de talrijke plotselinge ondergang van beschavingen gedocumenteerd door Jared Diamond in zijn boek Collapse uit 2005, het catastrofisme is springlevend in de reguliere wetenschap. De echte tovenaars zijn de wetenschappers die dit allemaal hebben uitgedokterd.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.